Duits beroepsonderwijs een voorbeeld?

19 november 2017

De week van 14 november t/m 20 november 2017.

De jeugdwerkloosheid in Duitsland ligt onder de 6%, het laagste niveau in Europa. Heeft dat iets te maken met het veel geprezen Duitse beroepsonderwijs? De vraag stellen lijkt de vraag beantwoorden, maar het ligt ingewikkelder.

Met de Stichting van het onderwijs, de gezamenlijke sociale partners in het onderwijs van PO tot en met de universiteiten, waren we twee dagen in Bonn om ons te verdiepen in het Duitse duale onderwijsprogramma: trajecten van leren en werken. Hoewel de historische context verschillend is van die van ons en daarmee vergelijkingen al snel mank gaan, zijn een paar feiten toch interessant.

Allereerst tellen de klassen na het PO door, hoewel de leerlingen een overstap maken naar een andere school. Alleen al psychologisch bevordert dat het gevoel van een doorlopende leerlijn. Daarnaast worden alle leerlingen in groep 7 in aanraking gebracht met beroepsoriëntatie. Er wordt uitgebreid met hen gesproken (door de leraar en iemand van buiten die een frisse blik op het kind heeft) over talenten, belangstelling, eventuele ideeën over een latere baan, etc. Kinderen gaan de twee jaar daarna door met het bezoeken van werkplaatsen om dit deel van het curriculum af te sluiten met een stage van twee tot drie weken. Dat is toch iets anders dan een maatschappelijke stage invoeren om er vervolgens weer op te bezuinigen.

Bijzonder is ook dat de Duitsers duale onderwijsroutes hebben op verschillende niveaus. Het gymnasium met praktijkonderdelen is heel normaal. Je kunt niet alleen een bachelor halen via de algemeen vormende route, maar ook via de praktijk-georiënteerde weg. Daarnaast is er een grote rol voor het georganiseerde bedrijfsleven, die in het duale stelsel de examens afnemen en de programma’s valideren die voor 70% in de praktijk op de bedrijven en voor 30% op school plaatsvinden. De ervaring leert dat heel veel leerlingen na de stage een baan krijgen aangeboden en lang bij hetzelfde bedrijf blijven werken. Omdat de bedrijven veel geld investeren in dit duale systeem hebben ze ook veel invloed op wat de leerlingen moeten kennen en kunnen, kortom: het curriculum. Een mate van invloed die velen van ons te ver zou gaan, maar een relatie met de eerdergenoemde lage werkloosheid onder jongeren lijkt er wel te zijn. Het is maar wat je het belangrijkste vindt.

Al kent men ook in Duitsland de opwaartse druk om routes via het ‘Gymnasium’ (vwo) richting universiteit af te dwingen, het vakmanschap wordt er meer gewaardeerd dan bij ons. Hoe moeilijk vergelijkbaar het ook is, wat enorm aanspreekt is de integratie van algemeen vormend onderwijs met beroepsgerichte elementen op alle niveaus. Waar wij, enigszins gechargeerd gesproken, leerlingen praktische routes laten volgen omdat het algemeen vormend onderwijs niet aan hen is besteed, kennen onze oosterburen een duaal systeem op alle niveaus, met grote gevolgen voor de positieve waardering van het vakmanschap. Het is de moeite waard eens goed na te denken of de Duitse ervaringen er niet aan kunnen bijdragen het te scherpe Nederlandse onderscheid tussen Avo en beroepsonderwijs, te slechten. Dat zou ook moeten kunnen zónder dat het bedrijfsleven volledige grip heeft op het onderwijsprogramma.