Blog Henk Hagoort: inhuur of lesuitval?
24 april 2024
Tijdelijke inhuur als onderdeel van de totale loonkosten is in het voortgezet onderwijs de afgelopen 10 jaar verdubbeld. Dat percentage is nu 4,4%; in euro’s is dat 370 miljoen. Van die inhuur betreft 47% docenten en 53% andere functies zoals ICT, onderwijsondersteuning of management. De belangrijkste redenen om in te huren zijn (met stip op 1) het lerarentekort, ziekteverzuim en het stijgend aantal subsidies of andere vormen van tijdelijke financiering zoals de NPO-middelen.
Wat onderbelicht blijft in het rapport is overigens het effect van de groei van het nieuwkomersonderwijs. Het aantal leerlingen in ISK’s is de afgelopen jaren verdrievoudigd. Omdat deze leerlingen tijdelijk onderwijs krijgen en vaak tussentijds naar andere regio’s worden verhuisd, wordt in het nieuwkomersonderwijs relatief vaak gebruik gemaakt van tijdelijke inhuur. Bij een groot bestuur als LVO in Limburg wordt 20% van de kosten voor de inhuur van docenten gemaakt voor het nieuwkomersonderwijs.
De Rekenkamer vraagt vooral aandacht voor de verschillen in tarieven. Scholen kunnen beter onderhandelen. Dat klopt, waarbij de onderhandelingspositie van het bestuur er natuurlijk toe doet. Grotere schoolbesturen hebben meer marktmacht en werken ook vaker met een aanbestedingstraject.
Het rapport is relevant in relatie tot het wetsvoorstel strategisch personeelsbeleid dat momenteel door OCW wordt voorbereid. De minister stelt voor om het percentage inhuur per schoolbestuur wettelijk te maximeren op 5%. Een schoolbestuur dat meer dan 5% van de loonsom aan inhuur besteedt, overtreedt dan de wet. Dit is een slecht voorstel waar uiteindelijk leerlingen de dupe van zullen worden. De Rekenkamer laat in het rapport zien dat een kwart van de vo-scholen nu al meer dan 5% aan personeel inhuurt. Niet omdat schoolbesturen dat aantrekkelijk vinden, maar omdat de omstandigheden hen daartoe dwingen. Scholen die nu boven de 5% inhuren zitten, zullen vooral in kwetsbare wijken met een relatief hoog lerarentekort staan. Die scholen moeten, als dit wetsvoorstel doorgaat, in de toekomst kiezen voor lesuitval in plaats van inhuur. Dat zorgt ervoor dat leerlingen die dat juist hard nodig hebben, nog minder les zullen krijgen.
Wat wel helpt?
- Het werk van leraren aantrekkelijker maken zodat zoveel mogelijk leraren in dienst van een school gaan en blijven werken. Dat kan door bijvoorbeeld iets te doen aan de onderwijstijd en daarmee aan de werkdruk. Komend schooljaar start een pilot met 160 scholen die hiermee aan de slag gaan.
- Nog meer samenwerking tussen schoolbesturen in de onderwijsregio’s om samen bijv. grotere contracten mogelijk te maken, een vervangingspool te starten of zoals in Brabant afspraken te maken over het beperken van de inhuur via uitzendbureaus.
- Minder subsidies vanuit de overheid (die zijn de afgelopen jaren verdubbeld tot 15% van de middelen) zodat scholen meer medewerkers in vaste dienst kunnen nemen.
Saillant in dit verband is dat de rijksoverheid zelf een zogenaamde Roemernorm hanteert, die bepaalt dat niet meer dan 10% van de personeelskosten aan inhuur mag worden besteed. De laatste cijfers laten zien dat de rijksoverheid dat niet haalt en meer dan 14% inhuurt. In dat licht rechtvaardigt de 4,4% van het voortgezet onderwijs geen wettelijke sanctie door diezelfde rijksoverheid.