Waarom is het misgegaan in de onderhandelingen?
Het overleg is vastgelopen op het werkdrukdossier. Het cao-conflict is geen meningsverschil over wel of geen aanpak van te hoge werkdruk. Nee, van beide kanten heeft het werkdrukvraagstuk hoge prioriteit. Het verschil zit in de gekozen route van de aanpak. De VO-raad kiest voor een aanpak op school waarbij bestuurders/schoolleiders en leraren samen oplossingen zoeken en afspraken maken die aansluiten bij de specifieke werkdrukvraagstukken op de school.
De vakbonden wijzen zo’n aanpak af en kiezen voor een centrale en generieke route in de cao. Ze willen van bovenaf sturen met afdwingbare normen over een verlaagde lestaak (minder lesgeven), kleinere klassen en een hogere opslagfactor. Dit zou gelden voor alle leraren op alle scholen en op precies de dezelfde wijze (one-size-fits-all), ongeacht alle verschillen die er zijn. De bonden houden dermate hardnekkig vast aan deze generieke benadering dat ze niet meer over een andere manier willen doorpraten.
Wordt er niet al veel gedaan aan de werkdrukverlichting?
Ja, werkverlichting staat al vele jaren op de agenda en in de afgelopen jaren zijn er ook al veel maatregelen genomen. Zo is het na een intensieve, gezamenlijke lobby gelukt om in het Onderwijsakkoord van 2022 een structurele investering van 300 miljoen euro te realiseren. In het afgelopen schooljaar 2023/24 is dat geld voor de eerste keer uitgeven zoals door cao-partijen bedoeld: 150 miljoen euro is individueel besteed aan een persoonlijke budget (opgeteld 90 uur) dat elke medewerkers kan inzetten voor (les)taakverlichting. De andere 150 miljoen wordt collectief op school besteed aan maatregelen die de werkdruk verlichten.
Deze afspraken lopen gewoon door. Het is structureel geld dat elk jaar weer opnieuw wordt ingezet. Momenteel wordt een monitor uitgevoerd naar het effect van deze maatregelen. Mogelijk dat de uitkomst daarvan aanleiding geeft voor aanpassing van de afspraken indien het effect in werkdrukverlichting kan worden verhoogd.
Werkdrukverlichting is toch ook één van de doelen van de pilot Onderwijstijd?
Ja, dat klopt. Met ingang van dit schooljaar is de pilot Onderwijstijd van start gegaan. Deze pilot wordt op initiatief van de VO-raad, vakbonden en OCW uitgevoerd. Momenteel nemen er 40 scholen aan deel, in het volgende schooljaar komen daar nog eens 100 scholen bij. In de pilot wordt onderwijstijd op een andere manier ingevuld: door het aanbieden van minder lesuren krijgen scholen en leraren meer ruimte voor ontwikkel- en voorbereidingstijd. Het doel is dat de kwaliteit van lessen toeneemt en de werkdruk afneemt. Elke deelnemende school gaat daar zelf mee aan de slag. Resultaten van de pilot worden gebruikt voor verdere stappen in het terugdringen van te hoge werkdruk.
Is het dan nodig om nieuwe maatregelen te nemen?
Ja, dat is zeker nodig. Te hoge werkdruk maakt het beroep van leraar en schoolleider onaantrekkelijk met als risico dat minder mensen voor een loopbaan in het voortgezet onderwijs kiezen. Ook komt de kwaliteit van onderwijs aan leerlingen in het gedrang. Daarom is het belangrijk door te gaan met eerder ingezette maatregelen én nieuwe initiatieven op te pakken. Het oplopende leraren- en schoolleiderstekort maakt dit nog eens extra urgent.
Belangrijk daarbij is na te gaan wat wel en wat niet (meer) werkt. In de afgelopen jaren is vanuit sociale partners vooral gekozen om met cao-maatregelen het werkdrukvraagstuk aan te pakken. Voorbeelden daarvan zijn de 90 uur persoonlijk budget, het collectieve werkdrukplan, voorgeschreven taakbeleid, de vele aan tijdgebonden afspraken in de cao en de ontwikkeltijdafspraak uit 2018. Al deze cao-maatregelen hebben het werkdrukvraagstuk niet kunnen oplossen. Soms hebben ze zelfs bijgedragen aan een hogere werkdruk, omdat de complexiteit van de uitvoering groot is en de maatregelen niet passen bij de specifieke werkdrukvraagstukken op school.
Kort gezegd is de conclusie dat de cao als sturingsinstrument voor de aanpak van werkdruk bot is geworden. Dat werkt niet meer. Weer nieuwe lastig uitvoerbare afspraken over de sector uitstrooien zal niet werken en vooral tot frustratie in de praktijk leiden. Die route moet daarom niet worden genomen.
Welke aanpak staat de VO-raad voor?
Diverse onderzoeken, enquêtes en ervaringen uit de praktijk laten zien dat te hoge werkdruk een groot vraagstuk is in onze sector. Gelukkig wordt dat door niemand ontkend en ziet iedereen de urgentie van werkdrukverlichting in. De discussie gaat daardoor niet over de vraag of er wel/geen sprake is van te hoge werkdruk, de discussie gaat over een aanpak die effect heeft.
Interessant bij het beantwoorden van deze vraag, zijn de bevindingen van het onderzoek ‘Werkdruk, werktevredenheid en vertrekintentie in het voortgezet onderwijs’, VOION, januari 2024. Dat onderzoek, in opdracht van de bonden en de VO-raad uitgevoerd, toont aan dat er drie energiebronnen (variabelen) zijn die tot bevlogen en tevreden werknemers leiden met een lagere ervaren werkdruk. Dat zijn:
- Een goede samenwerking met collega’s
- Een inspirerende missie en visie op onderwijs
- Goede ontwikkelmogelijkheden
De drie genoemde variabelen hebben het meeste effect op werktevredenheid, (en op het verlagen van ervaren werkdruk), vertrekintentie en daarmee uiteindelijk ook op het lerarentekort en de kwaliteit van onderwijs. Om resultaten te boeken zou daarom op deze drie elementen geïnvesteerd moeten worden en vooral op school zelf. Het goede en professionele gesprek tussen en met leraren en schoolleiders op school is hierin een aanjager.
In dat gesprek komen verschillende samenhangende onderwerpen aan de orde: samenspel tussen leraren en schoolleiders, professionele verantwoordelijkheden en autonomie (bijvoorbeeld met toepassing van het Beroepsbeeld Leraar en het professioneel statuut), onderwijsaanbod en de kwaliteit daarvan, de lestaak, klassengrootte, overige te verrichten schoolactiviteiten en de werkdrukbeleving van leraren en schoolleiders.
Zo’n gesprek is niet vrijblijvend. De VO-raad heeft voorgesteld het gesprek via de cao te verplichten met een mogelijke vertaling in schoolafspraken over het taakbeleid (met een 2/3e meerderheid onder de leraren). Elke school moet dit in ons voorstel uiterlijk 1 september 2027 hebben afgerond.
Daar waar het gesprek moeilijk tot stand komt, kunnen cao-partijen helpen door gezamenlijk ontwikkelde en nog te ontwikkelen producten en diensten, o.a. op het terrein van goed taakbeleid, in te zetten en te intensiveren. Het doel hiervan is dat het goede professionele gesprek tussen leraren en schoolleiders/bestuurders op elke school wordt gevoerd met een vertaling daarvan in afspraken voor het taakbeleid.
Waarom wijzen de bonden dit voorstel van de VO-raad af?
Het belangrijkste argument van de bonden voor afwijzing is dat het voorstel geen zekerheid geeft dat de werkdruk daadwerkelijk wordt verminderd. Daarbij verwijzen ze naar deel van de scholen (ze spreken over 20 tot 30%) waar de arbeidsverhoudingen niet goed zijn en zo’n gesprek onvoldoende van de grond komt. Dat kan inderdaad zo zijn. Daarom heeft de VO-raad aangeboden om die scholen samen te bezoeken en te bekijken op welke wijze sociale partners (eventueel via VOION) kunnen helpen om het goede gesprek op gang te krijgen. Helaas hebben de bonden deze handschoen niet opgepakt.
Een ander tegenargument is dat de inzet op het professionele gesprek en afspraken op school al heel vaak (al 20 jaar, zo zeggen de bonden) zonder succes is geprobeerd. Dit is echter niet juist. In de achterliggende jaren lag de focus van sociale partners bij centrale cao-afspraken om de werkdruk te verlagen. Dat werkt niet meer. Juist in het samenspel op school valt winst te boeken. Pas dit jaar is het Beroepsbeeld van de leraar verschenen. Het beroepsprofiel van de schoolleider is er al langer. Beide beelden bevatten goede handvatten in samenwerking op school vorm te geven aan goed onderwijs met een aanvaardbare werkdruk.
Wat is het werkdrukvoorstel van de bonden?
De huidige cao kent – behoudens andersluidende afspraken op schoolniveau – een maximum lestaak van 750 klokuren per jaar. Bij 36 lesweken komt dat neer op 25 lessen van 50 minuten per week. De bonden willen deze norm aanscherpen en uitbreiden met andere landelijke normen:
- Verlaging van de lestaak naar maximaal 22 lessen van 50 minuten en maximaal 22 startmomenten per week. Werkgevers mogen als dat noodzakelijk is één extra les per week toevoegen. Vrijwillig mag een leraar ervoor kiezen om meer les te geven, tot maximaal 26 lessen.
- Meer dan 22 lessen en startmomenten per week leiden automatisch tot een hogere opslagfactor voor de leraar die meer lessen geeft.
- Invoering van landelijke normen voor klassengrootte: HAVO/VWO maximaal 24 leerlingen, VMBO G/T 22, VMBO K/B 17 en PRO 13 leerlingen per klas. Mocht het noodzakelijkwijs toch meer zijn dan deze maximum aantallen dan volgt een hogere opslagfactor voor de leraar.
Waarom is het een slecht idee om het voorstel van de bonden te volgen?
Het voorstel van de bonden stuit op diverse en uiteenlopende bezwaren. Hieronder geven we de belangrijkste weer:
Beperkte financiële middelen en lerarentekort
Minder lesgeven, kleinere klassen en een hogere opslagfactor (voor- en nawerk, ontwikkeltijd) vereist meer leraren en meer financiële middelen. Beide zijn er simpelweg niet; er is een fors en groeiend lerarentekort en meer geld uit Den Haag is onrealistisch. Sterker, het kabinet bezuinigt een half miljard op het voortgezet onderwijs in deze kabinetsperiode.
Uitgedrukt in cijfers: als leraren per week twee lesuren minder gaan geven, zijn daarvoor 5.088 extra fulltime leraren nodig met een structurele kostenpost van zo’n € 567 miljoen. Dit benodigde aantal extra leraren komt bovenop het lerarentekort dat er al is en staat los van extra leraren die nodig zijn als gevolg van kleinere klassen en/of een hogere opslagfactor.
Het gevolg is dat er grote uitvoeringsproblemen ontstaan, de lesuitval toeneemt en er juist meer (werk)druk op leraren en schoolleiders ontstaat, het onderwijs moet tenslotte wel worden gegeven. Ofwel, de plannen van de bonden werken contraproductief en zijn niet realistisch.
Het voorstel doet geen recht aan verschillen
De bonden kiezen voor een one-size-fits-all oplossing, die geen recht doet aan de verschillen tussen scholen, leraren en leerlingen. Zo grijpt het voorstel van de bonden in op scholen waar naar ieders tevredenheid een afwijkend taakbeleid of een vrij taakbeleid is overeengekomen. Tevens ervaart de ene leraar werkdruk heel anders dan de ander, en ook leerlingen en leerlingenpopulaties zijn verschillend. Voor al die verschillen moet aandacht zijn. Ofwel, er zijn geen kant-en-klaar oplossingen. De bonden gaan daar in hun voorstel aan voorbij. Schoolleiders en leraren zullen met elkaar in gesprek moeten gaan over specifieke en gerichte maatregelen die aansluiten bij de vraagstukken op de school.
Werkdrukaanpak staat niet op zichzelf
Te hoge werkdruk is geen losstaand vraagstuk. Er kan niet zomaar een paar elementen worden afgezonderd, die vervolgens aanpassen en daarmee het werkdrukvraagstuk oplossen. Nee, werkdruk heeft een nauwe relatie met andere keuzes die op school worden gemaakt, bijvoorbeeld over het aanbod en kwaliteit van onderwijs (het lesprogramma, de lessentabel, toetsbeleid etc.) en overige activiteiten op school. De lestaak, klassengrootte (en opslagfactor) moeten daarom in samenhang en met elkaar (leraren en schoolleiders) worden bekeken. Alleen dan is een effectieve aanpak mogelijk. Ook is het dan mogelijk tot oplossingen te komen zonder dat het tot een onuitvoerbare praktijk leidt waarvan uiteindelijk iedereen last heeft, leraren, leerlingen en de schoolleiding.
Waarom focussen de bonden zo op lestaakvermindering en niet op de overige taken?
Dat vindt de VO-raad ook moeilijk te begrijpen. Het lerarentekort loopt al jaren op en zal naar verwachting niet op de korte(re) termijn verdwijnen. Daarom is het belangrijk om leraren vooral als leraren in te zetten. Zorg ervoor dat leraren les kunnen geven, daar zijn ze voor opgeleid en daar zijn ze goed in. Het pleidooi van de bonden om de lestaak te verminderen is vanuit dat perspectief dan ook bevreemdend. Het is veel beter om met elkaar naar het aandeel niet-lesgebonden taken van leraren te kijken. Daar zit mogelijk ruimte die vrij kan worden gemaakt voor lesgeven, extra voorbereidingstijd of ontwikkeltijd.
Ter illustratie, DUO-cijfers geven een indicatie dat leraren veel andere activiteiten verrichten. Als het totaal aantal lessen (door DUO gemeten in de eerste week van oktober) wordt gedeeld door het totaal (fte) aan leraren dan leidt dat tot een gemiddelde van 17,3 lessen van 50 minuten per week. Deels kan dit (lage) gemiddelde worden verklaard door bijvoorbeeld de inzet van het persoonlijk budget of seniorenverlof, waardoor de (maximale) lessentaak uit het taakbeleid wordt verminderd. Maar voor een groot deel indiceert het dat leraren een veelheid aan andere taken uitvoeren: coördinatietaken, schoolreizen, schooldagen, vergaderen etc. In plaats van het verminderen van de lestaak, is het daarom beter en kansrijker om kritisch naar de overige taken te kijken; wat kan/moet wel, wat niet of kan anders. De gemiddelde lestaak zou daarmee juist omhoog kunnen.
In het primair onderwijs is er wel een akkoord met een loonsverhoging, wat betekent dat voor het voortgezet onderwijs?
In de cao maken we met de bonden afspraken over loonsverhogingen. Nu de onderhandelingen zijn vastgelopen op het werkdrukdossier, is een afspraak over een loonsverhoging uit beeld. Dat is zonde, omdat de werkgevers hiervoor wel geld beschikbaar hebben en dat graag in de vorm van een loonsverhoging aan de medewerkers willen uitkeren. Vandaar dat de VO-raad de bonden oproepen weer aan tafel te komen en snel tot goede cao-afspraken te komen.
Nu in het primair onderwijs een cao-akkoord is overeengekomen, ontstaat de bijzondere situatie van een nieuwe loonkloof tussen beide sectoren. Met de verhoging van 4,9% per 1 oktober 2024 zijn de salarissen in het primaire onderwijs flink hoger dan in het voortgezet onderwijs. Dat is onwenselijk en strookt niet met de afspraken in het Onderwijsakkoord waarin sociale partners hebben toegezegd een nieuwe loonkloof te voorkomen. Een reden te meer om ook in het voortgezet onderwijs snel tot een akkoord te komen.
Wat betekent de cao-impasse voor de stagevergoedingen?
De VO-raad wil graag overgaan tot het toekennen van stagevergoedingen. Dat is belangrijk omdat de sector daarmee aantrekkelijker wordt voor nieuwe leraren en ondersteunend personeel. Ook doen stagevergoedingen recht aan de activiteiten die een stagiaire verricht op school. Om de toekenning van stagevergoedingen voor alle scholen zo veel mogelijk gelijk en bindend te maken, is een cao-afspraak nodig. Helaas blijft ook dit uit vanwege het op de lange baan schuiven van een cao-akkoord.
Is er sprake van een cao-loos tijdperk?
Nee, de huidige cao is nog steeds van toepassing. Geen van de cao-partijen heeft de cao voor de einddatum opgezegd. Dat betekent dat de cao die een looptijd had tot 1 oktober 2024, automatisch wordt verlengd met een jaar. De afspraken in de cao zijn daarmee ook nu nog van kracht.
Hoe nu verder?
Sinds het vastlopen van de onderhandelingen op 24 september jl. is het overleg stilgelegd. De bonden gaan terug naar hun achterban en bereiden zich voor op acties. In de tijdslijn die de bonden onlangs presenteerden, loopt dat traject door tot in het nieuwe jaar. Zo lang dreigt het overleg dan stil te liggen. Stel dat de onderhandelingen in de eerste maanden van 2025 weer op gang komen, dan is er niet meteen een definitief cao-akkoord. Ook de goedkeuring van de leden vergt tijd en daarmee zou het cao-proces al weer flink 2025 inlopen.
Tot die tijd geen loonsverhoging, geen verbetering van het loongebouw, geen afspraak over de stagevergoedingen, geen verbetering van de reiskostenvergoedingen en geen gezamenlijke actie op het tegengaan van te hoge werkdruk. De VO-raad vindt dat onwenselijk en onverantwoord, en roept de bonden op het zover niet te laten komen en snel weer aan tafel plaats te nemen.