Financiële positie van vo-besturen goed maar soms wel met te hoge reserves

24 januari 2021

Het financiële resultaat over 2019 was voor scholen in het voorgezet onderwijs positief, maar na correctie komt het lager uit dan het resultaat over 2018. Dit blijkt uit de Financiële Staat van het Onderwijs 2019, die op 21 januari is gepubliceerd. De Financiële Staat is het jaarlijkse rapport van de Inspectie van het Onderwijs over de financiën van de onderwijssectoren.

Het overschot heeft voor een zeer groot deel te maken met de in november 2019 uitgekeerde convenantsgelden ter grootte van 150 miljoen euro die pas begin 2020 zijn uitgegeven. Als het resultaat wordt gecorrigeerd met deze convenantsgelden resteert nog een plus van 35 miljoen, gelijk aan een rentabiliteit van 0,4%. Dit is wel een daling ten opzichte van 2018.

De reserves zijn na 2019 dus hoger dan een jaar eerder, terwijl het van belang is dat deze reserves juist gaan dalen, zodat meer geld aan het onderwijs besteed wordt. Om dit te bereiken begroten besturen vaak negatief. Ondanks een negatieve begroting blijkt het financiële resultaat uiteindelijk dan toch nog positief. Een duidelijke oorzaak hiervan is niet goed te duiden. Het laat bekend worden van de hoogte van de bekostiging heeft er in ieder geval wel mee te maken.

Signaleringswaarde voor bovenmatige reserves

Om te bepalen wat voor elk bestuur een redelijke reserve is, is door de inspectie een signaleringswaarde ontwikkeld. Heeft een bestuur een hogere reserve dan deze signaleringswaarde dan duidt dit op ‘mogelijk’ bovenmatige reserves en dient een school deze reserves middels een bestedingsplan af te bouwen tot aan de signaleringswaarde.  Het woord ‘mogelijk’ houdt in dat een bestuur wellicht een reserve boven de signaleringswaarde mag aanhouden als daar een goed onderbouwd plan aan ten grondslag ligt. Dit is ter beoordeling aan de inspectie.

OCW verwacht dat de afbouw de komende jaren zal worden gerealiseerd. De VO-raad pleit daar ook voor. Het ministerie geeft aan dat, indien de bovenmatige reserves niet worden afgebouwd, dit financiële consequenties kan hebben. Om handhaving mogelijk te maken zal een wetsvoorstel worden voorbereid.

Samenwerkingsverbanden licht negatief resultaat

Ook bij de samenwerkingsverbanden is op sectorniveau sprake van te hoge eigen reserves en geldt ook een door de inspectie geïntroduceerde signaleringswaarde. Een positieve ontwikkeling is wel dat de samenwerkingsverbanden de dalende rentabiliteit van de afgelopen jaren hebben doorgezet in een nu licht negatief resultaat over 2019.

Het ministerie heeft aangegeven dat de afbouw van de reserves versneld dient plaats te vinden en heeft de samenwerkingsverbanden gevraagd om vóór 1 februari 2021 met een gezamenlijk plan te komen dat op hoofdlijnen beschrijft welke stappen de sector gaat zetten om de reserves te verlagen. Een werkgroep van PO-Raad, VO-Raad, Netwerk LPO en Sectorraad swv VO heeft de afgelopen weken gewerkt aan het sectorale plan. Onderdeel van het proces is dat elk samenwerkingsverband uiterlijk 1 mei een eigen plan heeft, in lijn met de uitgangspunten van het gezamenlijke plan, om de reserves te verlagen indien sprake is van een bovenmatig eigen vermogen.

Voorziening groot onderhoud

De zogenaamde egalisatiemethode om de voorziening groot onderhoud te bepalen, mag vanaf het jaarverslag 2023 niet meer. Daarmee volgt de minister het advies van de werkgroep over de voorziening groot onderhoud, die in het najaar aan de minister uitgebracht. Het standpunt van de minister is kenbaar gemaakt tegelijkertijd met het uitbrengen van de Financiële staat van het onderwijs.

In grote lijnen is het advies over de voorziening het volgende:

  • Schoolbesturen moeten de richtlijnen voor het jaarverslag volgen, de veel toegepaste egalisatiemethode is vanaf het jaarverslag over 2023 niet meer toegestaan.
  • Besturen wordt geadviseerd een nauwkeurig onderscheid te maken tussen klein onderhoud, groot onderhoud en investeringen. Dit onderscheid is sowieso belangrijk, maar ook om te voorkomen dat de voorziening nodeloos groot wordt.
  • Als een meerjarig onderhoudsplan (MOP) is gemaakt, dient een bestuur hier met betrokkenen (directeuren en rectoren zijn belangrijk) op een beleidsmatige manier naar te kijken. Doel daarvan is alle elementen die niet realistisch zijn uit het MOP te halen om zo de voorziening niet groter te maken dan strikt noodzakelijk is. Voorbeeld: het dak van een gebouw hoeft na 15 jaar niet te worden vervangen als het gebouw dan niet meer in gebruik is.
     

De VO-raad kan zich goed vinden in dit advies. Het is goed dat regels worden nageleefd zoals ze zijn bedoeld. Maar het is ook van groot belang dat besturen op een beleidsmatige manier naar hun onderhoudsplanning kijken. De VO-raad wil dit graag bevorderen door professionalisering op dit punt te ondersteunen.