Forse regionale verschillen in schooladviezen
02 december 2018
Zo stabiliseert de hoogte van de gegeven schooladviezen. Ook blijft het aandeel brede adviezen stijgen. Tussen 2012 en 2015 daalde dit aandeel brede adviezen nog van 28% naar 16%; in 2018 kreeg echter 26% van de leerlingen weer een breed advies. Ook de VO-raad vindt dit een positieve ontwikkeling; brede adviezen maken het mogelijk om het selectiemoment uit te stellen voor leerlingen bij wie nog twijfel bestaat over welk onderwijstype het beste past. En aangezien het hierbij relatief vaak gaat om leerlingen uit gezinnen met lagere inkomens, dragen ze zo ook bij aan kansengelijkheid.
Een andere ontwikkeling is dat de aandelen heroverwogen en bijgestelde adviezen stabiliseren. In 2018 kwam 34% van de leerlingen in aanmerking voor een heroverweging, omdat hun eindtoetsadvies hoger uitviel dan hun eerder gekregen schooladvies. Bij 23% leidde dit tot een bijstelling. Eerder dit najaar berichtte het CBS dat het schooladvies vaker wordt bijgesteld bij leerlingen met ouders met lagere inkomens. Dit lijkt er enerzijds op te wijzen dat nog steeds sprake is van een te lage inschatting van deze leerlingen; voor de VO-raad blijft dit een belangrijk aandachtspunt in het kader van kansengelijkheid. Anderzijds vindt de raad het een goede ontwikkeling dat scholen het advies waar nodig (vaker) heroverwegen en bijstellen.
Regionale verschillen
De minister noemt zelf in zijn brief als bedreiging voor kansengelijkheid de grote regionale verschillen wat betreft de hoogte van de adviezen en het aandeel heroverwegingen en bijstellingen. In niet-stedelijke gebieden moet vaker worden heroverwogen, omdat de toetsadviezen in deze gebieden vaak hoger zijn dan het schooladvies. Toch wordt er relatief weinig bijgesteld. In stedelijke gebieden is dit andersom: de schooladviezen zijn relatief hoog, er hoeft minder vaak te worden heroverwogen en als dit het geval is, wordt het advies vaker bijgesteld. Slob noemt het beperktere aanbod van vo-scholen en een minder ambitieuze leercultuur in bepaalde regio’s, als mogelijke oorzaken. Omdat nog geen landelijk onderzoek is uitgevoerd om de verschillen te kunnen duiden, laat hij nader onderzoek doen. De resultaten daarvan worden meegenomen in de eindevaluatie van de Wet eindtoetsing po.
Vergelijkbaarheid eindtoets
Een ander belangrijk aandachtspunt voor de minister is de vergelijkbaarheid tussen de verschillende eindtoetsen. Met de invoering van de Wet eindtoetsing po is de eindtoets niet alleen verplicht geworden, ook is hierbij gekozen voor keuzevrijheid voor de basisschool wat betreft de aanbieder van de eindtoets. Hierbij is echter de vergelijkbaarheid tussen de verschillende toetsen in het geding gekomen, hetgeen volgens de minister onwenselijk is voor een goede advisering voor leerlingen en het toezicht. Slob wil dit oplossen met o.a. het invoegen van ankeropgaven in de verschillende toetsen. Ook hanteren alle toetsaanbieders vanaf schooljaar 2018-2019 dezelfde toetsadviezen: brede adviezen voor alle niveaus + vwo.
Indicator op- en afstroom op bestuursniveau
Verder kondigt Slob aan dat een indicator wordt gepubliceerd waarin op- en afstroom worden uitgesplitst op bestuursniveau. Dit stelt besturen in staat om te benchmarken. De minister geeft aan dit belangrijke informatie te vinden voor de discussie over de vraag of voldoende kinderen de kans krijgen op onderwijs dat past bij hun talenten.
Eindevaluatie wet
Bij de invoering van de Wet eindtoetsing po in 2014 is afgesproken de wet na vier jaar te evalueren. Die evaluatie heeft dit jaar plaatsgevonden. In het voorjaar 2019 verschijnt de eindevaluatie. De minister loopt hier in zijn Kamerbrief nog niet op vooruit. De PO-Raad en VO-raad hebben vooruitlopend op de eindevaluatie wel al uitvoerig met hun leden gesproken. Beide raden zijn tot de conclusie gekomen dat de eindtoets weer vóór het schooladvies afgenomen moet worden.