Kamer uit compassie voor leerlingen bij (dreigende) schoolsluitingen

14 maart 2024

Fracties in de Tweede Kamer hebben grote zorgen over de gevolgen van enkele schoolsluitingen voor de leerlingen van deze scholen en hun ouders. Tijdens een debat op 13 maart over toezicht en handhaving vroegen ze de minister om uitleg te geven over het proces en de besluitvorming die aan deze sluitingen ten grondslag ligt. De fracties pleitten ervoor om goed te kijken naar een passend alternatief voor de leerlingen van de betreffende scholen. Ook werd de vraag gesteld of de minister in specifieke situaties (bijvoorbeeld als het scholen in een krimpgebied betreft of met een leerlingpopulatie met extra ondersteuningsbehoeften) niet meer coulance kan betrachten.

De belangrijkste bespreekpunten in het debat waren actuele ontwikkelingen en besluiten over o.a. de Scholen voor Persoonlijk Onderwijs, het Auriscollege en het Cornelius Haga Lyceum. Veel leerlingen van deze scholen volgden het debat vanaf de publieke tribune.  

Niet over één nacht ijs  

De minister erkende dat schoolsluitingen uitermate moeilijke besluiten zijn, maar dat ze daarbij uitdrukkelijk niet over één nacht ijs gaat. De betreffende besturen en scholen zijn al langer in beeld bij de Onderwijsinspectie, zo onderstreepte ze, omdat de onderwijskwaliteit al langer onder de maat is en deze scholen al enkele jaren te weinig leerlingen hebben en daarmee onder de opheffingsnorm zitten. Ook het bestuurlijk vermogen om het tij te keren is bij enkele van deze scholen niet aanwezig.   

Behoefte aan breder debat over toezicht   

De VO-raad vindt het jammer dat in het debat slechts beperkt aandacht was voor onderwijskwaliteit en ontwikkelingen in het toezicht in algemene zin. Ook NSC en Denk gaven aan prijs te stellen op een breder debat over toezicht en niet alleen stil te willen staan bij de incidenten.  

In dit kader benadrukten diverse fracties dat een focus in het toezicht nodig is op aspecten die echt van belang zijn voor de kwaliteit van het onderwijs in plaats van op ‘bureaucratische’ aspecten. Veel scholen ervaren een toegenomen toezichtlast. Ook zijn er zorgen in het veld over een toename van onaangekondigde inspectiebezoeken, waarmee de inspectie in de vorm van een pilot nu ervaring opdoet. De VVD hield tijdens het debat juist een pleidooi om dit substantieel meer in te zetten. De VO-raad is hier geen voorstander van. De impact van een onverwacht inspectiebezoek op leerlingen, docenten en schoolleiding is groot en het ter plekke organiseren van gesprekken met leerlingen, ouders, MR en onderwijsprofessionals heeft veel voeten in de aarde.  

Kritiek op onderwijsresultatenmodel  

In het debat was er ook aandacht voor de toenemende onvrede van scholen over de wijze waarop de inspectie de onderwijsresultaten berekent. De minister erkende eerder in de beantwoording van schriftelijke vragen hierover dat het onderwijsresultatenmodel in de praktijk tot perverse prikkels kan leiden en ongunstig kan uitpakken voor de kansengelijkheid van leerlingen. Ze gaf hierbij aan dat inspecteurs besturen en scholen aanspreken op mogelijk strategisch gedrag. De VO-raad dringt aan op een snelle herziening van het onderwijsresultatenmodel, omdat de positie en de algoritmes van het model zelf hieraan debet zijn. In het debat pleitte ook NSC voor het stoppen met uitdelen van plusjes (als leerlingen ‘opstromen’) en minnetjes (als leerlingen ‘afstromen') maar vooral naar de leerlingen zelf te kijken.

D66 vroeg bij de minister aandacht voor een negatieve beoordeling van de inspectie in de context van een oplopend lerarentekort. Wordt het voor deze scholen dan nog mogelijk om de nodige docenten aan te trekken?  

Toezicht op informeel onderwijs  

De minister bereidt op dit moment een wetsvoorstel voor om steviger te kunnen ingrijpen bij het informeel onderwijs en start mogelijk al voor Prinsjesdag de internetconsultatie over dit wetsvoorstel. De reikwijdte van informeel onderwijs is in de optiek van sommige Kamerleden erg breed. Veel fracties stelden dat de minister zich moet beperken tot aanscherping van de wettelijke mogelijkheden voor de initiatieven waarbij aantoonbaar de democratische waarden en rechtstaat in het geding zijn. De minister wil echter meer ruimte hebben om bij de diverse vormen van informeel onderwijs op basis van signalen te kunnen ingrijpen.  

Vervolg 

De minister heeft in het debat enkele toezeggingen gedaan aan de Tweede Kamer. Zo komt er in april 2024 een Kamerbrief over de positie van po-vo scholen in landelijke gebieden in relatie tot ontwikkelingen in het toezicht. Ook wordt de Kamer voor de zomer geïnformeerd over het effect van onaangekondigde bezoeken. Daarnaast wordt de Kamer op de hoogte gehouden over de voortgang van de herplaatsing van leerlingen bij sluiting van scholen.  
 

Update 27 maart: tweeminutendebat

Als vervolg op het debat van 13 maart vond op 27 maart een tweeminutendebat plaats. Hierbij zijn door de verschillende fracties 12 moties ingediend. Deze moties gaan onder meer over de (dreigende) sluitingen van scholen, onaangekondigde bezoeken van de inspectie, het wetsvoorstel 'Toezicht op informeel onderwijs' en veranderingen in het onderzoekskader van de inspectie. 

NSC heeft een motie ingediend met een pleidooi te komen tot een ‘geconcentreerder’ toezichtsmodel met een focus op goed onderwijs en goed bestuur en waarbij de onderbouwindicatoren van het onderwijsresultatenmodel niet langer meewegen in het eindoordeel. Op 2 april wordt over alle moties gestemd.

Op verzoek van D66 heeft de minister in dit debat toegezegd een verkenning te houden naar de mogelijke impact van een negatief inspectieoordeel op het behoud en de werving van leraren. De VO-raad is blij met deze toezegging, omdat met name scholen met een complexe leerlingenpopulatie aanzienlijke risico’s lopen om - mede door een onvoldoende inspectieoordeel - in een negatieve spiraal terecht te komen. Juist deze leerlingen hebben de leraren het hardst nodig.