Minister voorzichtig met inzet afstandsonderwijs
19 juli 2022
De minister kiest hierbij dus voor een voorzichtige insteek op afstandsonderwijs. Hij geeft aan de structurele inzet van afstandsonderwijs in het primair en voortgezet onderwijs niet te willen bevorderen, want ‘de sociale context op school, waar kinderen en jongeren elkaar ontmoeten, communiceren en leren met en van elkaar, is immers van zeer groot belang voor hun ontwikkeling.’
De minister ziet afstandsonderwijs vooral als oplossing voor specifieke situaties. Bijvoorbeeld om thuiszitters die (tijdelijk) niet (volledig) naar school kunnen, toch onderwijs te kunnen laten volgen. Ook zouden leerlingen van verschillende scholen tegelijkertijd op hun eigen school een vak kunnen volgen, waarbij een docent op afstand op één van die scholen de les verzorgt. Dit zou een optie kunnen zijn om voldoende aanbod te genereren voor ‘kleine’ vakken of in geval van krimp.
Verder blijft ook in het geval van een nieuwe pandemie afstandsonderwijs een optie, aldus de minister. In de (middel)lange termijn strategie COVID-19, die op dit moment wordt uitgewerkt, zal daarom ook nagedacht worden over wat er mogelijkerwijs (verder) nodig is ten behoeve van de organisatie en kwaliteit van en het toezicht op afstandsonderwijs. De verwachting is dat deze strategie binnenkort zal verschijnen.
VO-raad: te weinig ruimte voor benutten positieve opbrengsten afstandsonderwijs
De VO-raad is blij dat de minister aangeeft dat fysiek onderwijs de norm is, maar vindt de rest van de brief te weinig ruimte geven om de positieve opbrengsten van afstandsonderwijs voor leerlingen te benutten en uit te breiden. Tijdens de pandemie is duidelijk geworden dat afstandsonderwijs een extra middel kan zijn om het onderwijs vorm te geven, waar docenten dit van toegevoegde waarde vinden. Ook kan afstandsonderwijs, zoals de minister in de brief aangeeft, bijdragen aan creatieve oplossingen, bijvoorbeeld in gevallen van krimp. Verder is voor bepaalde (groepen) leerlingen afstandsonderwijs een manier gebleken om toch mee te kunnen (blijven) doen aan het onderwijsproces. Ook de zelfstandigheid die afstandsonderwijs kan bieden aan specifieke groepen (bovenbouw)leerlingen is een opbrengst die het verdient meegenomen te worden in verdere plannen.
Om gezien te kunnen worden als onderwijstijd in de zin van de wet, moet een onderwijsactiviteit zijn gepland en verzorgd onder de verantwoordelijkheid van de school waar de leerling staat ingeschreven en worden uitgevoerd onder de pedagogisch-didactische verantwoordelijkheid van een leraar van deze school. Dat geldt dus ook voor afstandsonderwijs. De school is dus aanspreekbaar op inhoud, vorm en uitvoering ervan en er moet interactie mogelijk zijn tussen de leerling en degene die het onderwijs verzorgt: deze persoon moet zo nodig in het leerproces van de leerling kunnen ingrijpen en kunnen bewaken dat de leerling de voor hem of haar ingeplande onderwijsactiviteit daadwerkelijk volgt en dus niet verzuimt. Ook moet de medezeggenschap er vooraf mee hebben ingestemd als ervoor gekozen wordt afstandsonderwijs structureel in te zetten en ziet de inspectie toe op de kwaliteit van het onderwijs. Het bevoegd gezag moet dus kunnen verantwoorden dat met de inzet van afstandsonderwijs de kwaliteit van het onderwijs op de school gediend is.