Onderzoek naar zelfdoding jongeren biedt scholen aanknopingspunten voor (preventie)beleid
21 januari 2020
Aanleiding voor het onderzoek was de stijging van het aantal zelfdodingen onder jongeren tussen de 10 en 20 jaar in 2017. Van 2012 tot 2016 overleden jaarlijks gemiddeld 51 jongeren door zelfdoding; in 2017 waren dat er 81. Het ministerie van VWS vond deze stijging zo zorgelijk dat het opdracht gaf om onderzoek te doen naar de toedracht van deze zelfdodingen. Dit onderzoek werd onder auspiciën van 113 Zelfmoordpreventie uitgevoerd door een brede werkgroep onder leiding van professor Arne Popma, en richtte zich op nabestaanden van de jongeren die in 2017 overleden door zelfdoding (ouders, broers en zussen, vrienden, docenten en hulpverleners).
Uit het onderzoek kwam een aantal patronen naar voren. De jongeren die uiteindelijk zelfmoord pleegden, worstelden meer dan gemiddeld met zichzelf en de grote levensvragen. Ze kregen vaak aan het begin van de middelbare school last van psychiatrische, psychosociale en emotionele problemen, waren zoekende in de acceptatie van hun seksuele identiteit of leden onder de gevolgen van seksueel of fysiek geweld of gepest worden. Door de stapeling van deze factoren hadden deze jongeren problemen in het onderhouden van sociale relaties. Bij de overleden jongeren waren er regelmatig gespannen thuissituaties. Jongeren namen op sociale media een suïcidale identiteit aan die werd versterkt door de algoritmes van sociale media en door het delen van suïcidale uitingen met andere kwetsbare jongeren.
Hoewel de jongeren allemaal een unieke aanloop naar de zelfdoding hadden, waren er binnen het onderzoek groepen jongeren met vergelijkbare problemen op school. Een patroon werd gevonden van onzekere meisjes met een perfectionistische instelling. Ze kregen psychische problemen, verzuimden school en kwamen steeds meer in een negatieve spiraal terecht. Een tweede patroon betrof een groep jongeren, vooral jongens, met een diagnose zoals autisme, ADHD en dyslexie. Zij hadden weinig aansluiting met leeftijdsgenoten en docenten en moesten afstromen naar speciaal onderwijs.
Aanknopingspunten voor beleid
Meer kennis over welke factoren vaak voorkomen in het leven van jongeren met suicidiale gevoelens, kan naasten en professionals uit de zorg en het onderwijs helpen als het gaat om signalering en preventie. Zij kunnen er scherp op zijn of (een aantal van) deze factoren ook voorkomen bij jongeren in hun directe omgeving en dan zo nodig (preventieve) actie ondernemen; bijvoorbeeld door het gesprek aan te gaan met de jongere, hem of haar te ondersteunen en de weg naar hulp te wijzen.
In het onderzoeksrapport schrijft de werkgroep dat onderwijsprofessionals en scholen een belangrijke rol hebben op dit vlak, alsook in de nazorg aan andere leerlingen na een suïcide en het voorkomen van kopieergedrag. De onderzoeksgroep adviseert scholen hier expliciet beleid op te ontwikkelen. Belangrijk is volgens hen ook dat alle partijen – de naasten, hulpverlening en het onderwijs – samen acteren.
Platform 113 Zelfmoordpreventie biedt scholen hulp op dit vlak. Op de website van het platform vinden scholen materiaal, voorbeelden en verwijzingen naar producten die kunnen helpen bij het vormgeven van beleid of acties.