Systeem vrijwillige ouderbijdrage blijft ongewijzigd
10 september 2024
Naar aanleiding van een aangenomen motie van GroenLinks/PvdA liet het kabinet recent drie mogelijke toekomstscenario’s voor de vrijwillige ouderbijdrage onderzoeken op juridische haalbaarheid:
- het volledig afschaffen van de vrijwillige ouderbijdrage in het funderend onderwijs;
- het afschaffen van de ouderbijdrage in het po en het verder onderzoeken van de ouderbijdrage in het vo;
- het stellen van een limiet aan de ouderbijdrage.
Uit het onderzoeksrapport – dat op 9 september jl. naar de Kamer is gestuurd – blijkt dat alle drie de scenario’s juridisch haalbaar zijn, mits dit gepaard gaat met mitigerende maatregelen zodat verschraling van het onderwijsaanbod zoveel mogelijk wordt voorkomen. Dit kan bijvoorbeeld door ophoging van de lumpsum. Hier is momenteel echter geen dekking voor op de OCW-begroting, aldus staatsecretaris Paul in de begeleidende Kamerbrief. ‘Gezien de kernopgave van dit kabinet - het op orde krijgen van de basisvaardigheden - wordt het systeem van de vrijwillige ouderbijdrage daarom niet gewijzigd’, zo schrijft ze.
De VO-raad vindt dit teleurstellend, aangezien het huidige systeem van de vrijwillige ouderbijdrage nog steeds leidt tot kansenongelijkheid. Leerlingen wiens ouders de vrijwillige ouderbijdrage niet (kunnen) betalen mogen nu altijd deelnemen aan activiteiten, maar de praktijk leert ook dat scholen met een populatie met minder kapitaalkrachtige ouders nu minder inkomsten hebben uit de ouderbijdrage en hierdoor minder kunnen organiseren. Hierdoor neemt de kansenongelijkheid tussen scholen juist weer toe.
Wij blijven er daarom – samen met een groot aantal andere onderwijsorganisaties – voor pleiten om de vrijwillige ouderbijdrage af te schaffen. Dit moet dan gebeuren in combinatie met een ophoging van de lumpsum, zodat alle scholen - in gelijke mate - aanvullende activiteiten kunnen blijven organiseren en deze kosteloos aan alle leerlingen aan kunnen bieden. Voor het vo geldt hierbij dat eerst meer onderzoek nodig is; op basis daarvan kan ‘kosteloos onderwijs geleidelijk worden ingevoerd.’