VO-raad kritisch op wetsvoorstel strategisch personeelsbeleid
11 mei 2023
Inhoud wetsvoorstel
Het wetsvoorstel regelt dat onderwijsinstellingen in het PO, VO en MBO personeelsbeleid moeten gaan formuleren. Hierbij moet onder andere uitwerking worden gegeven aan de volgende onderwerpen:
- Afstemming op externe ontwikkelingen die het bevoegd gezag raken (denk bijvoorbeeld aan het personeelstekort, daling of groei van het aantal leerlingen, kansen(on)gelijkheid tussen leerlingen).
- Afstemming van personeelsbeleid op onderwijskundige visie, ambitie en doelen.
- De duurzame inzetbaarheid van het personeel.
- De professionele ontwikkeling van het personeel.
Als aanvullende artikelen worden voor het po en vo in het wetsvoorstel enkele arbeidsvoorwaardelijke maatregelen opgenomen. Het doel hiervan is volgens de Memorie van Toelichting dat het onderwijs een aantrekkelijke werkplek blijft en personeelstekorten worden tegengegaan. Concreet worden de volgende aanvullende eisen gesteld:
- Er mag nog maar maximaal één contract voor bepaalde tijd worden aangegaan, voor de duur van maximaal een jaar. Dit geldt alleen niet als sprake is van onbevoegdheid.
- Minimaal 80% van het personeel moet een vast contract hebben.
- De minimale betrekkingsomvang is 0,8 FTE, tenzij zwaarwegende onderwijsbelangen zich daartegen verzetten.
- Ten hoogste 5% van de bekostiging mag worden besteed aan personeel niet in loondienst.
Principiële bezwaren VO-raad
De VO-raad heeft een aantal principiële, zwaarwegende bezwaren tegen het wetsvoorstel. Die bezwaren richten zich in het bijzonder op de arbeidsvoorwaardelijke maatregelen die in het wetsvoorstel zijn opgenomen.
De belangrijkste grond hiervoor is dat de in het wetsvoorstel genoemde onderwerpen behoren tot het arbeidsvoorwaardengebied. Op grond van de Wet op het voortgezet onderwijs is de arbeidsvoorwaardenvorming in het voortgezet onderwijs toebedeeld aan het overleg tussen werkgever(s) en vakbonden. De in het wetsvoorstel genoemde punten horen dan ook – indien daartoe aanleiding is – ingebracht te worden in het cao-overleg en niet wettelijk te worden geregeld door de minister.
De VO-raad is van mening dat een dergelijk zwaar ingrijpen door de minister zich verzet tegen het huidige stelsel. Daarnaast zijn er onvoldoende gronden aanwezig die dit ingrijpen rechtvaardigen. Bij nieuwe wetgeving is steeds van belang dat wordt getoetst aan het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel: bestaat er een redelijke verhouding tussen het beoogde doel en het middel, is ingrijpen noodzakelijk om het doel te bereiken / kan het gewenste effect niet op een andere wijze worden bereikt?
De VO-raad is van mening dat hier niet aan is voldaan. Een belangrijke argumentatie van OCW bij dit deel van het wetsvoorstel – het vergroten van de aantrekkelijkheid beroep, tegengaan tekorten, arbeidsmarktkrapte – geldt momenteel voor geheel Nederland. Daarbij geldt dat het voortgezet onderwijs al vergaande afspraken en positieve percentages heeft t.a.v. soorten en hoeveelheden contractvormen alsook arbeidsduur, zeker in vergelijking tot andere sectoren. Aan het merendeel van de in het wetsvoorstel genoemde eisen wordt door de sector al voldaan. In geen enkele andere sector wordt echter wettelijk ingegrepen. Het wetsvoorstel heeft dan ook onvoldoende nut en noodzaak om daadwerkelijk tot wetgeving te kunnen worden gemaakt.
• 80% van het personeel in het vo heeft een vaste aanstelling.
• 3,9% van de bekostiging in het vo wordt besteed aan personeel niet in loondienst.
• Ruim 0,79 fte is de gemiddelde omvang van de aanstelling van leraren.
20% van het onderwijspersoneel in het vo heeft dus geen vaste aanstelling. Deze groep bestaat o.a. uit:
• Vervanging wegens ziekte, (zwangerschaps)verlof, langdurige afwezigheid etc.
• Leraren met een (eerste) aanstelling met uitzicht op een vaste aanstelling. Deze groep is relatief groot vanwege de grote uitstroom van medewerkers die met pensioen gaan. Uit de Loopbaanmonitor (Centerdata) blijkt dat van de leraren die in 2021 afstudeerden aan de lerarenopleiding in 2022 38% reeds een vaste aanstelling had. 42% had een tijdelijk contract met uitzicht op een vaste aanstelling.
• Inhuur tijdelijke krachten wegens tijdelijke financiering, zoals het Nationaal Programma Onderwijs (subsidie stop in schooljaar 2024/2025). Ook structurele financiering, bijvoorbeeld voor het Masterplan basisvaardigheden, wordt op subsidiebasis aan scholen verstrekt.
• Tijdelijke aanstelling wegens prognose van daling leerlingenaantallen (krimp).
In de cao voor het voortgezet onderwijs is opgenomen dat een vaste aanstelling het uitgangspunt is (art. 9.1). Naast de (tijdelijke) aanstellingen met uitzicht op vast zijn tijdelijke contracten slechts mogelijk in specifieke situaties, zoals krimp en voor aanvullende projecten waarvoor tijdelijke financiering beschikbaar is. En uiteraard voor vervanging wegens ziekte, zwangerschapsverlof of andere tijdelijke afwezigheid. Alleen wanneer de risico’s voor de bedrijfsvoering het ongemak en de kosten van het werken met tijdelijke contracten overstijgen zullen scholen kiezen voor flexwerk. Het komt ook voor dat er sprake is van een stapeling van tijdelijke contracten zonder goede reden. Dan is er sprake van slecht werkgeverschap.
Nadere maatregelen bij AMVB
Een ander belangrijk bezwaar van de VO-raad bij dit wetsvoorstel is dat hierin is opgenomen dat bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMVB) en dus zonder nieuwe wetgeving nadere regels kunnen worden gesteld over de onderwerpen op het gebied van strategisch personeelsbeleid. Dit zorgt ervoor dat op eenvoudige wijze (dus buiten het normale wetgevingsproces om) nadere regels gesteld kunnen worden over hoe de genoemde onderwerpen moeten worden behandeld. Ook kunnen deelonderwerpen op diezelfde eenvoudige wijze worden toegevoegd. Dit is onwenselijk en past ook niet binnen de wijze waarop hierover steeds met OCW is gesproken; het gaat in dit wetsvoorstel over wat een schoolbestuur moet regelen, maar niet over de wijze waarop dit moet gebeuren. De eventuele te regelen onderwerpen in een AMVB raken daarbij ook artikel 23 van de Grondwet, vrijheid van inrichting van het onderwijs. Hierdoor is extra voorzichtigheid en toetsing steeds geboden, een AMVB is dan ook niet op zijn plaats.
Tot slot wordt in het wetsvoorstel de bevoegdheid van de medezeggenschap uitgebreid, in die zin dat beoogd wordt om de PGMR instemmingsrecht te geven op het gehele strategisch personeelsbeleid. De vraag is hoe dit uitwerkt in de praktijk. Op dit moment vallen veel belangrijke zaken uit het beleid al onder de Wet medezeggenschap op scholen (WMS). Het is daarom niet nodig om daarop nog een uitbreiding vast te leggen.
Reageren
De VO-raad zal in lijn met bovenstaande argumenten op het wetsvoorstel reageren.
Wilt u ook reageren?
De internetconsultatie over de Wet strategisch personeelsbeleid staat tot 18 juni 2023 open voor reacties. Suggesties worden gebruikt om de wet te verbeteren Daarna gaat het wetsvoorstel via de ministerraad naar de Raad van State en daarna naar de Tweede en Eerste Kamer. U kunt reageren via internetconsultatie strategisch personeelsbeleid onderwijs.