Werkgever is verplicht een verzoek voor beëindiging slapend dienstverband uit te voeren

10 december 2019

Een werkgever is in beginsel verplicht om op verzoek van de werknemer een slapend dienstverband te beëindigen, ook als dat betekent dat de wettelijke transitievergoeding dan aan de werknemer betaald moet worden. Dat is de uitspraak van de Hoge Raad op 8 november 2019 over de vraag of een ‘slapend dienstverband’ toelaatbaar is. Minister Koolmees bevestigt dit in zijn brief aan de Tweede Kamer op 13 december 2019 en geeft aan dat werkgevers die compensatie voor de transitievergoeding volgens de oudenorm willen, dit hadden moeten regelen voor 1 januari 2020.

In de zaak die aan de Hoge Raad is voorgelegd, werd een zieke werknemer door zijn werkgever in een zogenaamd slapend dienstverband gehouden. De werknemer eiste in de procedure schadevergoeding omdat de werkgever niet bereid was om het slapende dienstverband te beëindigen, onder betaling van een transitievergoeding.

Wat is een slapend dienstverband?

De definitie van een ‘slapend dienstverband’ is volgens de Hoge Raad een dienstverband waarbij een langdurig arbeidsongeschikte werknemer thuis zit en geen loon meer ontvangt. De werkgever houdt de werknemer toch in dienst, met als gevolg dat de transitievergoeding niet betaald hoeft te worden. De Hoge Raad heeft voor dergelijke situaties nu bepaald dat een werkgever moet instemmen met een verzoek van de werknemer om het dienstverband na twee jaar arbeidsongeschiktheid met wederzijds goedvinden en onder toekenning van een vergoeding aan de werknemer ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding te beëindigen. Dit op grond van goed werkgeverschap.

Compensatie transitievergoeding

Een belangrijke reden voor deze uitspraak is volgens de Hoge Raad het feit dat de transitievergoeding vanaf 1 april 2020 door UWV met terugwerkende kracht gecompenseerd wordt. UWV vergoedt de transitievergoeding tot en met de dag nadat de 2 jaar ziekteperiode voorbij is. De Hoge Raad heeft hier wel ruimte open gelaten voor een uitzondering. Als de werkgever namelijk een belang heeft bij het voortzetten van het dienstverband, dan zou het dienstverband kunnen blijven bestaan. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn bij een reële re-integratiemogelijkheid. Zo’n belang bestaat er niet wanneer de werknemer bijna zijn pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.

Naar aanleiding van bovengenoemde uitspraak heeft de VO-raad vragen ontvangen of er in het voortgezet onderwijs ook sprake kan zijn van ‘slapende dienstverbanden’. De werkgever in het VO heeft volgens artikel 4 van de ZAVO namelijk de verplichting om het loon (grotendeels) door te betalen tot aan het einde van het dienstverband, dus ook na twee jaar ziekte. Hoewel er in het VO een loondoorbetalingsplicht geldt gedurende de looptijd van de arbeidsovereenkomst, zou er wellicht toch van een slapend dienstverband gesproken kunnen worden indien het loon niet of slechts in beperkte mate tot uitbetaling komt doordat het loon wordt verrekend met een uitkering. Maar dit komt niet vaak voor in het voortgezet onderwijs.

Reële kans op terugkeer

De VO-raad is van mening dat indien er na twee jaar ziekte geen reële kans is op terugkeer op de werkvloer het dienstverband in principe op basis van goed werkgeverschap door de werkgever beëindigd moet gaan worden. De loondoorbetalingsverplichting maakt dit niet anders. Daarbij komt dat de compensatieregeling voor de transitievergoeding ook voor de werkgevers in het voortgezet onderwijs geldt.

De compensatie is maximaal de transitievergoeding die is opgebouwd vanaf het begin van het dienstverband tot het moment dat de werknemer twee jaar ziek is. Op grond van de wet wordt over de periode waar sprake was een verlengde loondoorbetalingsverplichting (als gevolg van een loonsanctie) of de periode dat het dienstverband slapend is gehouden ook transitievergoeding opgebouwd. Dit gedeelte van de transitievergoeding is de werkgever verschuldigd, maar wordt door UWV niet gecompenseerd.

Door de invoering van de Wet arbeidsmarkt in balans (WAB) wijzigde met ingang van 1 januari 2020 de opbouw van de transitievergoeding. Daarom is voor de compensatieregeling overgangsrecht van toepassing. Dit kan in voorkomende gevallen leiden tot een lagere transitievergoeding. Om in aanmerking te komen voor compensatie ter hoogte van de oude berekening, moest de werkgever de procedure tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor 1 januari 2020 gestart zijn. In geval van beëindiging met wederzijds goedvinden, diende de werkgever voor dezelfde datum met de werknemer tot overeenstemming te zijn gekomen. De daadwerkelijke beëindigingsdatum kon dan overigens wel na 1 januari 2020 liggen.

Mocht u nog verdere vragen hebben over dit onderwerp, dan kunt u terecht bij onze helpdesk.