Alle onderwerpen

Onderwerp

Financieel beleid

De financiële positie van middelbare scholen is over het algemeen goed. Dat betekent in dit geval dat er voldoende beschikbare reserves zijn om financiële tegenvallers op te vangen. Deze goede positie levert ook discussie op: als de reserves te ruim zijn, komt het dan wel ten goede aan het onderwijs?

Wat speelt er?

Redenen voor reserves

Er zijn verschillende redenen voor scholen om reserves te hebben. De bekostiging van scholen via lumpsum is bijvoorbeeld lastig te voorspellen, bijvoorbeeld doordat ze laat geïnformeerd worden over de indexatie van de lonen en prijzen, de uitkering van middelen met een specifiek doel zoals het Nationaal Programma Onderwijs of de werkdrukmiddelen zoals dat in 2019 heeft plaatsgevonden. Dat kan tot gevolg hebben dat er defensief wordt begroot, dat wil zeggen dat er zodanig wordt begroot dat aan het eind van het jaar zodanig een positief exploitatieresultaat ontstaat zonder rekening te houden met eventuele ‘plussen’.

De sinds 2022 geldende 'vereenvoudigde bekostiging' beoogt de onvoorspelbaarheid tegen te gaan. Er wordt ook een beroep gedaan op besturen om bij de begroting al in te spelen op indexatie van de bekostiging en dus minder defensief te begroten.

Signaleringswaarde

De Inspectie van het Onderwijs is kritisch over de hoogte van reserves van scholen in het voortgezet onderwijs. Om te bepalen of er sprake is van een te hoge reserve op bestuursniveau is door de inspectie een signaleringswaarde ontwikkeld, het Normatief Eigen Vermogen, die de bovengrens aangeeft van deze reserves. De inspectie benadrukt hierbij dat deze signaleringswaarde voor de reserves geen norm is (en dus niet ontwikkeld is om een sectoraal beeld te duiden), maar een startpunt voor een gesprek met betreffende bestuur. Een bestuur kan immers goede redenen hebben om tijdelijk meer eigen vermogen aan te houden dan de signaleringswaarde aangeeft.

De signaleringswaarde is als volgt opgebouwd:
+ 0,5 * aanschafwaarde gebouwen * 1,27    (=financieringsfunctie EV)
+ Boekwaarde resterende materieel vaste activa
+ Omvangafhankelijke rekenfactor     (=bufferfunctie)
= Normatief Eigen Vermogen

De bufferfunctie (omvangafhankelijke rekenfactor * totale baten) wordt hierbij als volgt berekend:

  • 5% voor besturen met totale baten groter of gelijk aan € 12 miljoen
  • onder de € 12 miljoen loopt de rekenfactor geleidelijk  op van 5% tot uiteindelijk 10% bij besturen met totale baten van € 3 miljoen
  • voor besturen met totale baten minder dan € 3 miljoen wordt geen rekenfactor toegepast, maar een vaste risicobuffer van € 300.000,-
     


Hoewel de signaleringswaarde bedoeld is als een startpunt voor het gesprek met de inspectie zal wetgeving worden aangepast zodat vanaf 2024 (jaarrekening 2023) handhaving en sanctionering mogelijk is als blijkt dat een bestuur niet goed kan uitleggen waarom er sprake is van een bovenmatig vermogen lees: een vermogen groter dan de signaleringswaarde).

Op schoolbesturenopdekaart.nl kun je voor elk schoolbestuur zien of het schoolbestuur al dan niet onder de bovengrens blijft van de signaleringswaarde van het ministerie van OCW.

Terugloop van eigen vermogen sector

In 2020 had het voortgezet onderwijs collectief een negatief resultaat van € 16,4 mln. Het negatieve resultaat is mede het gevolg van de convenantsmiddelen uit 2019 die voor een groot deel zijn uitgegeven in 2020.

In 2020 zijn de mogelijk bovenmatige reserves van schoolbesturen in het voortgezet onderwijs afgenomen met 52 miljoen euro. Dit blijkt uit de beleidsreactie van het ministerie bij het rapport ‘Dialogen over vermogen’. Het aantal besturen met een (mogelijk) bovenmatig eigen vermogen is hiermee gedaald, van 145 in 2019 naar 120 in 2020. Ook het totale (mogelijk) bovenmatig eigen vermogen is gedaald, van € 288 miljoen naar € 236 miljoen.

Doordat het eigen vermogen van schoolbesturen in 2021 weer is toegenomen* is ook het mogelijk bovenmatig vermogen weer toegenomen naar een niveau van € 403 miljoen. Dit is 4% van de totale jaarbaten. In 2020 was dit nog een mogelijk bovenmatig vermogen van € 236 miljoen (2,6% van de jaarbaten). Een klein deel van de schoolbesturen (5%) heeft meer dan 30% van de mogelijk bovenmatige reserves. Besturen met bovenmatige reserves maken een plan om deze waar nodig op een verantwoorde wijze af te bouwen.

* de toename is een gevolg van de vele extra uitgekeerde middelen die niet altijd tijdig konden woren uitgegeven, bijvoorbeeld doordat er geen personeel gevonden kon worden.

Te hoge reserves van samenwerkingsverbanden

Ook samenwerkingsverbanden kennen inmiddels een signaleringswaarde voor het Normatief Eigen Vermogen. Voor samenwerkingsverbanden is deze samengesteld als 0,035 × totale bruto baten met een, voor kleinere samenwerkingsverbanden, minimale risicobuffer van € 250.000,-.
De (politieke) druk was de afgelopen periode hoog deze op korte termijn te verkleinen. Voor het afbouwen van mogelijk bovenmatige reserves ontwikkelde de 'Werkgroep M23' met daarin Netwerk LPO, Sectorraad swv vo, PO-Raad en VO-raad begin 2021 een sectorplan. In mei 2021 dienden vervolgens alle individuele samenwerkingsverbanden hun eigen individuele plan in bij OCW om eventueel aanwezige bovenmatige reserves uiterlijk eind 2023 af te bouwen.

Nadat de werkgroep in september 2021 en maart 2022 de eerste respectievelijk tweede monitor van uitvoering op deze plannen presenteerde is in september 2022 de derde monitor aangeboden aan de minister. Uit deze monitor blijkt dat de reserves aanzienlijk minder zijn gedaald dan gepland in het sectorplan en de rapportage uit de tweede monitor. De reserves zijn in 2021 geslonken met ongeveer 29 miljoen euro tegenover de geplande afbouw van 62 miljoen. Voor de verminderde afbouw zijn diverse redenen:

  • de sluiting van scholen als gevolg van de coronapandemie waardoor scholen minder mogelijkheden hadden om met de initiatieven van de samenwerkingsverbanden aan de slag te gaan;
  • de extra financiële middelen (NPO) in de sector maakten het extra uitdagend om de middelen vanuit het samenwerkingsverband ook nog eens doelmatig te besteden;
  • het personeelstekort in de sector waardoor geen uitvoering kon worden gegeven aan plannen;
  • de stapeling van negatieve ontwikkelingen die de sector op zich af ziet komen, waardoor samenwerkingsverbanden zich om financieel inhoudelijke redenen genoodzaakt zien hun bestedingsplan aan te passen.
     

Desondanks heeft minister Wiersma in een brief aan de Tweede Kamer inmiddels laten weten dat hij besloten heeft om een generieke korting toe te passen op de bekostiging van alle samenwerkingsverbanden vanwege het achterblijven van de afbouw van de bovenmatige reserves. Samenwerkingsverbanden die geen bovenmatig eigen vermogen hebben worden daarbij gelijktijdig gecompenseerd voor deze korting. De stand per 31 december 2022 is hiervoor bepalend. De samenwerkingsverbanden zijn hierover apart door de minister over geïnformeerd.

De opdracht voor werkgroep M23, het monitoren van de afbouw van het mogelijk bovenmatig vermogen lijkt hiermee afgesloten met een toch teleurstellend resultaat omdat er goede redenen waren voor een achterblijvende afbouw.

Er zijn nog voldoende vragen over de uitvoering (tweede helft 2023) van zo’n generieke korting, de gevolgen voor diverse individuele samenwerkingsverbanden en hoe  de gekorte middelen beschikbaar blijven voor passend onderwijs.

Prestatiebox

De regeling voor de prestatiebox-middelen liep tot en met 2020. Dit is geld dat bovenop de lumpsum-bekostiging komt na afspraken (sectorakkoord) over specifieke besteding aan doelen in scholen.

Na evaluatie is indertijd vastgesteld dat veel doelen uit het sectorakkoord bereikt zijn. Van het totale bedrag van € 333 miljoen (bedrag 2020) is € 216 miljoen structureel opgenomen binnen de lumpsumbekostiging. De overige € 116 miljoen zijn voor 2021 en 2022 beschikbaar gesteld als doelfinanciering waarvan de doelen in het nu afgelopen sectorakkoord onvoldoende gehaald zijn: strategisch HRM (€ 88 mln. per jaar) en aanpak thuiszitters (€ 20 miljoen per jaar). Zie hiervoor het servicedocument.

Om het voorkomen van structureel onnodig zittenblijven op te lossen wordt in de periode 2021 – 2023 per jaar een kleine € 9 miljoen beschikbaar gesteld. Zie hiervoor ook de themapagina 'Voorkomen van zittenblijven'.

Hoewel een nieuwe evaluatie laat zien dat niet alle doelen voor de versterking van strategisch personeelsbeleid zijn behaald, laten recente onderzoeken ook zien dat er op scholen in het vo duidelijke en positieve ontwikkelingen op dit vlak plaatsvinden.

In 2023 zou het bedrag voor strategisch personeelsbeleid en het voorkomen van zittenblijven gehalveerd worden maar dit werd later ingetrokken. Het betekent dat scholen alsnog, op basis van de door accountants gecontroleerde leerlingaantallen van 1 oktober 2022, het volledige tarief per leerling ontvangen. Ook voor 2024 geldt het volledige tarief.
Wat de gevolgen zijn voor de bekostiging vanaf 2025, is nog onduidelijk. Vooralsnog lijkt het budget beschikbaar te blijven voor de sector maar de verwachting is dat hiervan nog slechts een deel naar de scholen gaat en een ander deel naar de onderwijsregios ten behoeve van hetzelfde doel: Strategisch HRM.